De mondhygieniëste, die op de website van de praktijk werd voorgesteld als preventie assistente, vroeg of ik elektrisch poetste. Ik zei dat ik dat niet deed. ‘En u poetst zeker altijd heel hard?’ Dat had ze goed gezien. Ik schrob altijd met een harde tandenborstel en na een week staan die haren van mijn borstel alle kanten op.
Ik doe dat al sinds ik een klein kind ben. En omdat tandarts Melman altijd zei: ‘keurig gepoetst beste kerel’, ben ik daar nooit mee opgehouden. Maar volgens de preventie assistente was er niets keurigs aan. Mijn tandvlees was beschadigd. En dat was niet het enige. Ik had allemaal tandplak, tandsteen en als klap op de illegale vuurpijl ook nog parodontitis.
Het werden dertig lange minuten waarbij allemaal attributen tevoorschijn kwamen die ik liever niet in mijn mond had gehad. Een haak bijvoorbeeld. Zo’n haak die de badmeester vroeger altijd in mijn nek haakte toen ik de schoolslag probeerde. Maar dan in het klein. En een ragertje waarmee ik thuis altijd de radiatoren schoonmaak. Maar dan in het klein. Verder nog een stofzuiger. En een polijstmachine.
Bij het ragertje mocht (moest?) ik zelfs meekijken hoe ze te werk ging. ‘Houdt u de spiegel maar even zo vast. Kijk, dit ragertje moet tussen deze twee kiezen door en dan ga je gewoon een paar keer heen en weer.’ En bloeden dat het deed. Bloeden! Tussen alle kiezen hetzelfde liedje. Mijn mond veranderde in een rode zee.
Toen ze eindelijk klaar was, kreeg ik het ragertje mee naar huis. Ik moest dit thuis ook doen. Minstens één keer per dag. En ik moest een elektrische tandenborstel kopen. En ze wilde me over drie maanden graag weer terug zien. En ik mocht meteen door naar de tandarts om twee gaatjes te vullen. Ik wilde liever gewoon naar huis, onder de dekens kruipen en zachtjes huilen. Of naar tandarts Melman. Ik mis hem.